‘Als ik terugkom vertel jij me het hele verhaal,’ zegt de man met de beige jas.
Hij staat aan de andere kant van de tafel. Zijn stoel is achteruitgeschoven. De pootjes piepten. Op de tafel liggen een schrijfblok en een zwarte pen, daar heeft de man om gevraagd. Iemand is het komen brengen.
Hij stelde allerlei vragen, moeilijke vragen, en ik zei hem dat ik het allemaal niet precies weet. Er is zoveel gebeurd, ik weet het allemaal niet meer precies, en hij zei wel honderd keer dat ik rustig moest worden, eerst rustig worden en daarna langzaam vertellen wat er gebeurd is, beetje bij beetje, maar het is erg moeilijk om rustig te worden, erg moeilijk.
Het is een stoornis, zegt mijn moeder altijd, maar dan heeft ze het niet over mijn onrust van nu. Ze kent me. Ze kent mijn onrust. Heb dat heel lang, al sinds de basisschool. Ik vergeet dingen, ik ben verstrooid, doe dan dit en dan weer dat. Ik loop naar de keuken om iets te pakken, een koekje of een papiertje van de keukenrol om mijn neus te snuiten of een glas water, en dan kom ik daar en weet ik niet meer wat ik wilde pakken. Of mijn moeder vraagt me of ik haar wil helpen het glas en oudpapier naar de bak te brengen en als ik dat wil gaan pakken op de gang bij de trap en daar sta, is het precies hetzelfde: ik weet niet meer wat ik wilde doen.
Nu is dat allemaal anders. Er is zoveel gebeurd, dit gaat verder dan vergeetachtigheid. Dit gaat over zaken die ik graag wil vergeten en die man vroeg me juist om ze terug te halen.
Mijn moeder, die heeft dat trouwens ook. Maar bij haar is het geen jeugdigheid of puberkwaal, zij is er nooit vanaf gekomen ondanks al die oefeningen die ze dagelijks doet.
Dus zojuist heeft die man dat schrijfblok naar me toegeschoven, toen ik even weer normaal kon ademen en iets rustiger was, en hij knikte erbij, zo van: dit zal je helpen. Ga je gang maar.
Hij loopt naar de deur, met de beige jas in zijn hand. Hij tikt drie keer met zijn knokkels tegen het gewapende glas, draait zich om en zegt er dreigend achteraan: ‘Straks heb jij je verhaal.’
Dat doet mijn adem weer versnellen, ik voel het bonken in mijn keel. Ik wacht tot de deur wordt opengedaan. Dat duurt even. Mijn blik gaat van de deur naar de tafel en weer terug naar waar de man staat, de deurkruk in zijn hand, en ik zeg: ‘Maar ik ben geen schrijver, ik kan nog geen mop opschrijven die me net verteld is.’
‘Begin maar gewoon, dan komt het verhaal vanzelf.’
‘Ik weet niet waar ik moet beginnen.’
‘Met je naam,’ zegt de man ongeduldig. ‘De rest volgt vanzelf.’
‘Die weet ik wel,’ zeg ik.
‘Dan begin je met iets anders, gewoon het eerste wat in je opkomt. Schrijf dat op en dan schrijf je daarna op wat er daarna in je opkomt en daarna het volgende. Noteer steekwoorden. Als een boodschappenlijstje. Om niks te vergeten. Oké?’
‘Oké,’ zeg ik zacht maar ik moet geen boodschappen doen, ik moet de brokstukken van de afgelopen dagen zien te ordenen en als ik alleen al aan een klein brokstukje denk, aan die boerderij en dat hok, wil ik mijn ogen dichtklemmen en helemaal niks meer zien en zie ik mijn moeder voor me op dan een blauw matje, op de vloer, en ze ademt heel traag en haar armen zijn rustig en haar handen ook, en ik pak de pen.
‘Als ik hier terug ben,’ zegt de man, ‘heb jij een complete lijst met steekwoorden en vertel je mij hoe die steekwoorden aan elkaar verbonden zijn.’
De pen voelt hard en koud, en ik herinner me mijn moeder die heel kalm mompelde: ‘Mijn hand en mijn arm en mijn schouder en dan naar mijn hoofd.’
De deur wordt van de andere kant opengedraaid en de man stapt de kamer uit, de gang in die ik eerst ook doorgekomen ben, naar deze witte kamer in dit enorme gebouw met in het midden een tafel en twee stoelen, hoge ramen tegen de achterwand, niks aan de muren.
Die oefening van mijn moeder maakt de pen licht. Hand, arm, schouder en hoofd. Rustig.
Geen stofje op de vloer, hier. Het heeft meer van een operatiekamer dan van een verhoorkamer, al weet ik dat de stilte ongeveer hetzelfde is, van die ene keer toen ik aan mijn sleutelbeen geopereerd werd en in zo’n zaal weer wakker moest worden. Mijn benen trilden heel lang toen in die uitslaapzaal, dat zouden ze nu ook kunnen gaan doen. Mijn benen bonkten op de tafel en ik had allerlei visioenen. Nu ik wat rustiger ben zie ik gelukkig helemaal niks voor me, geen beelden, niks. Terwijl me dat wel gevraagd is. Alleen is er hier een soort gezoem in deze kamer, geen idee waar het vandaan komt.
De deur wordt weer op slot gedraaid.
‘Mijn verhaal,’ zeg ik hardop en ik denk aan de huurauto en de snelweg en meteen voel ik mijn hart weer bonken in mijn borst en ik steek de pen in mijn mond en bijt op het plastic maar dan denk ik weer: hand, arm, schouder en hoofd, en ik haal die rottige pen weer uit mijn mond en zet de blauwe punt op het papier.
Ik denk aan de man in de beige jas die steeds zei dat ik rustig moest blijven en dit werkt wel, en ook denk ik aan de andere man die eerst steeds bij hem was. Hier beneden in de parkeergarage stapten ze uit, lieten mij de auto uitstappen en zij begeleidden me naar een deur, een gang, een trap aan het einde van die gang. Die andere man had een raar loopje. Naar boven, andere gangen en deuren en toen werd een van die deuren opengeduwd en duwden ze me deze kamer in. Verschilt wel veel met die verhoorkamers in films. Je verwacht zo’n donkere ruimte met een enkel lichtje dat heel irritant in je gezicht schijnt. Geen kantoorruimte waar ze alle andere meubels uitgehaald hebben, zelfs de plantenbakken.
Dat is mijn verhaal. Rustig blijven. Ademen, van hand naar hoofd.
Ze hebben me opgepakt en naar deze kamer, in dit gebouw, in deze stad gereden. In dit idiote land. Er is zoveel gebeurd de afgelopen dagen, het zal moeilijk zijn dat allemaal helder te krijgen, zeker voor mij. Ik zal dat schrijfblok nog wel nodig hebben. Hoe noemde hij dat?
Steekwoorden.
Mijn moeder zou dat kunnen zeggen. Vreemd woord. Steken met woorden. Een woord voor in woordspelletjes. Wordfeud.
Deze verhoorkamer is ook een witte doos.
Ik had die man willen vragen waar ik moet beginnen, maar zelfs dat lukte niet. Hij denkt dat als ik een paar van die steekwoorden opschrijf, dat ik niks vergeet, dat er niks mis kan gaan. Nou, ik weet het niet. Een logische volgorde aanbrengen, alles even netjes onder elkaar zetten. Het lijkt simpel, maar hij weet niet wat ik allemaal meegemaakt heb, waar ik niet om gevraagd heb, en hij kent me niet. Hij zou die leraren van vroeger moeten vragen hoe dat bij mij werkt. Leer dit en leer dat, was de opdracht, en dat deed ik wel maar alle stof danste door mijn hoofd en ik verdraaide de ene formule met de andere en haalde Engelse woordjes door elkaar en kon ze alleen opschrijven zoals ik dacht dat ze klonken.
Het schrijfblok ligt voor me, met de pen er weer naast. Moet uit mijn hand geglipt zijn. Het blanke papier waar schrijvers naar staren, in films. Met proppen mislukte schrijfsels op de vloer.
En toch weet ik: als ik straks een lijstje heb en ik al die punten aan elkaar kan knopen en alles duidelijk vertel laten ze me weer gaan. Dat weet ik zeker, als ik maar rustig kan blijven. Mijn arm en mijn hoofd. Als de beelden van de afgelopen dagen me niet de baas worden en ik niet weer ga gillen en schreeuwen, als ze van mijn hoofd via mijn arm op dat papier kunnen komen.
Het eerste wat in je opkomt, zei die man. De rest volgt wel. Zoiets.
Laat ik dat maar doen, ook al lijkt het een stom idee zomaar wat op dat mooie witte papier te kalken.
Vooruit dan maar.
Even luister ik naar dat zoemen in deze kamer, iets van een ventilator of zo, een propeller met grote wieken, en ik schuif het schrijfblok naar me toe, sla het voorblad van stevig karton om en pak de koude pen in mijn hand en mijn hoofd lijkt rustig, en helemaal bovenaan schrijf ik met trillende hand…

Herberekening

Jan van Mersbergen