Durven bang te zijn

In het voorjaar van 2019 bezocht ik Rocamadour, waar de monnik Sint-Amadour in totale afzondering had geleefd. In de twaalfde eeuw werden de intacte overblijfselen van de monnik in een tombe in de bergwand gevonden. Dat was honderden jaren na zijn dood. Een wonder.

Na de ontdekking van het lichaam veranderde de nederzetting onder aan de rots waar hij gevonden werd in een bedevaartsoord. Het stadje vond zijn heilige. Het kleine plaatsje is nu, na Lourdes, het meest bezochte bedevaartsoord van Frankrijk. De rots staat er nog, het verhaal leeft.

Toen we de trappen van Rocamadour beklommen – we waren met twee samengestelde gezinnen op vakantie, in totaal acht mensen – dacht ik aan de Jozef van den Berg, de poppenspeler die in 1991 besloot in afzondering te leven, niet in een grot maar in een fietsenstalling.

Het is een bekend verhaal. Het was een roeping. Van God. Hij moest er gehoor aan geven. Hij verliet zijn huis, werk, vrouw en kinderen, vertrok op de fiets. Echter, in het volgende dorp, Neerijnen, kreeg hij een lekke band. Hij betrok de fietsenstalling van het gemeentehuis en woont nu al dertig jaar in dat dorp, tegenwoordig in een klein schuurtje bij mensen in de tuin.

De fietsenstalling en het schuurtje van Jozef staan in hetzelfde rivierengebied waar ik opgroeide, dertig kilometer stroomafwaarts.

Toen ik zes jaar oud was, kochten mijn ouders een stuk grond in de polder. Ze kwamen er bij toeval langsgefietst. Een hectare grond tussen de Merwede, de Afgedamde en de Bergsche Maas. Een eigen stuk populierenbos, waar ik in mijn jeugd iedere zaterdag en zondag mee naartoe ging. Dat deed ik tot mijn vijftiende, toen ik mijn week zo dichtmetselde, met een krantenwijk, school, voetbal en uitgaan, dat ik simpelweg geen tijd meer had er nog te komen.

Het hout van de populieren werd geteeld voor klompen. De bomen staan in rechte rijen, allemaal even ver uit elkaar.

Mijn pa maakte er een moestuin, hield een paar boerderijdieren, wilde variatie aanbrengen tussen de bomen en andere beplanting, maakte een houtwal. Hij groef een sloot door het land, met middenin een plas water die na een jaar volledig bedekt was met kroos. Hij bouwde bruggetjes. In multomappen noteerde hij wat hij maakte, wat hij deed.

Hij vormde het stuk land om tot zijn paradijs.

Een monnik op een rots in Frankrijk, een poppenspeler in een fietsenstalling, mijn pa op zijn land; alle drie kozen ze ooit voor afzondering, en dat is precies wat ik al schrijvende wil onderzoeken.

Schrijven staat bekend als een eenzaam beroep, maar als ik mijn schrijftafel verlaat doe ik werkelijk alles in sociale context. Mijn gezin, de scholen van de kinderen, de buren, grote aspecten van mijn werk zoals redactie, het organiseren van literaire avonden, het geven van lezingen en workshops, het samenstellen van projecten, het aflopen van boekpresentaties en andere borrels, de avonden in mijn vaste café, de voetbalclub, de carnavalsvereniging. Zelfs vissen doe ik samen met een vriend.

Van mensen die ervoor kiezen ergens ver van andere mensen te leven, begrijp ik helemaal niets en toch fascineert hun keuze me. Daarom ga ik in dit boek op zoek naar verschillende kluizenaars.

Het motief voor dit onderzoek kan ook anders geformuleerd worden: misschien ben ik juist gefascineerd door kluizenaars omdat ik zelf bang ben alleen te zijn.

Als ik mijn zoektocht begin, probeer ik de titel te achterhalen van een boek over Robinson Crusoe, dat vroeger bij ons thuis in de kast stond. Ook wie de schrijver was herinnerde ik me niet meer.

Als mijn pa niet op een naam kan komen, zegt hij: ‘Zeg het eens gauw.’

Ik denk aan Robinson Crusoe, omdat hij er niet zelf voor koos alleen op een eiland te zitten.

Twee jaar later, als dit boek bijna af is, rij ik weer door Frankrijk. Met twee samengestelde gezinnen op vakantie in de herfst. Niet alleen. We rijden over de A20 en passeren Rocamadour op hemelsbreed nog geen tien kilometer. Op de radio klinkt een liedje:

Want de allermooiste bloemen
groeien vlak langs het ravijn
En om die te kunnen plukken
moet je durven bang te zijn

Ik herken de stemmen maar kan niet op de naam komen van het duo dat zingt over het ravijn.

Zeg het eens gauw.

Durven bang te zijn, dat moet ik onthouden. Het is een liedje van Veldhuis en Kemper.

Maar eerst Jozef.